Titelbeschrijving
De Zeedemeester der Kerkelyken, onderzoekende, op een vryen trant, waarom, onder een zoo groot aantal van Leeraaren in de Nederlandsche Kerke, hedendaagsch zoo weinig de Waare Godsdienstigheid bloeiende bevonden, veel min eene algemeene Kerkevreede bevorderd wordt.
Periodiciteit
In totaal verschenen 120 nrs. wekelijks op maandag, gebundeld in 2 delen. Algemeen wordt aangenomen dat het blad verscheen gedurende de jaren 1750-1752, maar reeds in de ’s Gravenhaegse Courant van 6 oktober 1749 wordt door de uitgevers geadverteerd voor nr. 3 van de Zeedemeester.
Bibliografische beschrijving
Iedere aflevering telt 8 pagina’s in octavo. Vanaf nr. 3 is er een doorlopende paginering (1-944).
Elke aflevering begint met een Bijbeltekst of een tekst uit het deuterocanonieke boek Jezus Sirach. Enkele afleveringen worden afgesloten met een vaste stoklijst. Sommige andere afleveringen besluiten met een vermelding van de uitgever.
Boekhistorische gegevens
De Zeedemeester der Kerkelyken is uitgegeven bij Kornelis van Tongerlo en F. Houttuyn te Amsterdam. De Leeuwarder Courant van 17 juni 1754 en 21 januari 1764 meldt ‘gedrukt te Amsterdam’. Ook de Nederduytsche Haagsche Courant noemt spoedig na verschijning van de eerste afleveringen de naam van beide uitgevers.
In de stoklijst staan de volgende plaatsen en boekhandelaren vermeld:
Arnhem bij Meulemans; Zutfen van Bulderen; Harderwijk Moyen; Dord Wittich en Blussé; Haarlem van Lee en Bosch; Delft Grauwenhaan; Leiden v.d. Eik en Honkoop; ’s Hage de van Thols; Amsterdam Tongerlo en Houttuyn; Gouda Staal; Rotterdam Smitshof, Maronier en van Royen; Schiedam Mandelheim; Alkmaar Koster en Halsman; Hoorn Duin en Kloek; Enchuizen Kallenbach Klenk; Purmerende Jordaan; Zaandam Broekhuizen; Middelburg Gillissen en Mandelgreen; Vlissingen P. en J de Payenaar; Goes Huisman; Zierikzee de Voogd; Utrecht Mulder en M. Visch; Amersfoort Pannekoek; Leeuwarend Noordbeek en Wigeri; Harlingen v.d. Plaats; Workum Balk, en te Groningen by Febens en Berlinkhof.
Genoemde advertentie in de ’s Gravenhaegse Courant van 6 oktober 1749 geeft als prijs voor nr. 3: 1½ stuiver. Andere advertenties noemen het bedrag van 1 stuiver per aflevering.
Het tijdschrift werd herdrukt in 1766 te Amsterdam, bij A. van der Kroe.
Medewerkers
De Zeedemeester der Kerkelyken heet geschreven te zijn door Philippus Aletophilus (= waarheidsvriend), een pseudoniem voor de lutherse predikant Philippus Ludovicus STATIUS MULLER (1725-1776).
Hij studeerde theologie te Jena, waar hij kennis maakte met de gematigd-verlichte ‘Uebergangstheologie’. Na zijn studie werd hij beroepen te Amersfoort, waar hij begon met het schrijven van zijn eerste spectatoriale geschrift De Nagtstudie van Justus Bikkerstaff (1747-1748), waarschijnlijk in samenwerking met zijn vriend en collega de remonstrantse predikant Pieter Bierumer. In Leeuwarden, waar hij in 1749 zijn overleden vader als predikant opvolgde, verschenen nog meer van dergelijke periodieken: De Nederlandsche Criticus (1750), De Zeedemeester der Kerkelyken en De Zeedemeester der Studenten (1751). In het tijdschrift De Wysheit Salomons (1751-1755) besprak hij aan de hand van Bijbelteksten de zeden en gewoonten in de Republiek. Daarnaast was Statius Muller correspondent van de Boekzaal en de Republyk der Geleerden. Verder was hij nauw betrokken bij de start van de Leeuwarder Courant in 1752.
Na een ambtsperiode van zes jaar, waarin de lutherse gemeente van de Friese hoofdstad sterk in beroering was over de heterodoxe opvattingen van haar predikant, vertrok Statius Muller naar het Duitse Erlangen, waar hij benoemd was tot hoogleraar in de wijsbegeerte.
Ook hier begon hij een nieuwe serie wekelijkse vertogen: Einsame Nachtgedanken oder moralische Betrachtungen über die Welt und weltliche Begebenheiten (1757-1758), vertaald en voortgezet in het Nederlands in 1761, 1764 en1769 en herzien in 1779 onder der titel: Eenzame Nacht-Gedachten, of Zedelyke Bespiegelingen over de Waereld en Waereldsche Voorvallen. De populaire Night Thoughts (1742-1745) van Edward Young hebben hem ongetwijfeld hiertoe geïnspireerd.
Steeds meer verlegde zijn belangstelling zich naar de natuurwetenschappen. Verschillende publicaties, onder andere van de bekende Zweedse bioloog Carolus Linnaeus, vertaalde hij in het Duits.
Bekendheid verwierf hij in deze periode vooral door de uitgave van de Deliciae naturae selectae, een groots opgezet plaatwerk, ondernomen door de graveur en kunsthandelaar Georg Wolfgang Knorr uit Neurenberg, waarvoor hij de tekst schreef. In 1770 volgde een leeropdracht in de Duitse literatuur en natuurgeschiedenis. De verbinding met zijn eerdere theologische werkzaamheden vond hij in de fysicotheologie. In 1776 overleed hij plotseling.
Inhoud
Het doel van Statius Muller was, zoals de titel van dit tijdschrift al suggereert, het bevorderen van ‘waare godsdienstigheid’ en ‘eene algemeene Kerkevreede’. Daartoe wilde hij in zijn tijdschrift de gebreken van vooral de predikanten, de belangrijkste verantwoordelijken in religiezaken, aan de kaak stellen. Niet zoals auteurs van schimpbladen, maar op een moraliserende manier.
Gebondenheid aan tradities, het volgen van de dogmatische preekwijze of juist een exegetische manier van preken, overladen met geleerdheid, konden geen genade vinden in de ogen van Statius Muller en werden met een reeks van argumenten bestreden. Dit alles was niet bevorderlijk voor een redelijk christendom. En alleen een redelijk christendom kon een waar christendom zijn. Het blad heette dan ook opgedragen, blijkens het eerste nummer, aan het ‘Genootschap der Raisonnabele Biblianen’. Philippus Aletophilus noemde zich president van dit fictieve gezelschap, waarover in het vervolg van het tijdschrift overigens nauwelijks meer gesproken wordt.
Het doel van deze periodiek, het verspreiden van een ‘raisonnabel Biblianendom’, hield vooral een sterk bepleiten van verdraagzaamheid in, wat moest worden bereikt door een ‘onbevooroordeeld’ lezen van de bijbel, los van elke confessionele binding, slechts geleid door de rede.
Het zwaartepunt kwam daardoor in De Zeedemeester der Kerkelyken op de christelijke levenswandel te liggen. Niet de inhoud, maar de vruchten van het geloof werden het belangrijkst. Soms leidde dit tot openlijke kritiek op bepaalde dogmata, maar niet altijd kwam het zover bij Statius Muller. Rede en openbaring stonden in zijn denken niet tegenover elkaar.
Radicaal was wel de reikwijdte van zijn tolerantiepleidooi: ook degenen die niet tot het christendom behoorden, moesten tolerant worden bejegend. Zij konden even goed door God worden aangenomen als ze deugdzaam leefden. In dit opzicht was De Zeedemeester der Kerkelyken verwant aan Marmontel, wiens roman Belisaire anderhalf decennium later in ons land nog veel opschudding zou veroorzaken.
De variatie in de gebruikte genres bij het uitwerken van bovengenoemde thematiek is gering. Van de 960 bladzijden die deze spectator telt, is ruim twee derde gevuld met vertogen, een derde met brieven. Slechts enkele bladzijden bevatten dialogen, een redevoering, een droomallegorie, een preek en een gedicht.
Oosterse vertellingen of moralistische verhalen, zoals die bijvoorbeeld in de spectator De Philanthrope zijn aan te treffen, zoeken we in De Zeedemeester der Kerkelyken tevergeefs, zij het dat sommige vertogen en brieven een novellistische inslag hebben. De ingezonden brieven zijn niet altijd ondertekend, of vermelden alleen initialen, maar meestal gebruiken de ondertekenaars telling names als pseudoniemen: Waarheitsminnaar, Anticartesianus, Moralis, Candidatus Naziraeus. Bibliophilus, Johannes Laicus etc.
Kritiek op De Zeedemeester der Kerkelyken kon niet uitblijven. Blijkens een aankondiging in de Maandelykse Uittreksels of Boekzaal der Geleerde Waerelt verscheen bij Frederik de Kruyff in 1751 in Amsterdam een tegenschrift, getiteld De Zedemeester der Kerkelyken in den zogenaamden Zedemeester der Kerkelyken gezogt, maer niet gevonden, of Aanmerkinge op het eerste deel van den zogenaamden Zedemeester der Kerkelyken, waar by blykt dat hy is een vyandt van den Gereformeerden Godsdienst.
Bij dezelfde uitgever zag, eveneens volgens de Boekzaal (1754), ook een Antwoordt aan den zogenaamden Zeedemeester der Kerkelyken op zyn Postscriptum in zyn 91ste vertoog waar by een lystje van zyne Snorkeryen in zyn opdragt en voorreden het licht, geschreven door een ‘Waarheits-Minnaar’, die er een Brief aan den zelven ingebeelden Cato, wegens den laster door hem geworpen op de Leeraars der Publike Kerke te Amsterdam aan had toegevoegd.
De naam Cato werd al eerder gebruikt: in de Republyk der Geleerden van 1750 werd De Zeedemeester der Kerkelyken een ‘tweden Cato’ genoemd. Naar alle waarschijnlijkheid moet deze laatste kritiek, zowel als die in het Antwoordt uit Statius Mullers eigen pen zijn gevloeid. Kritiek als vorm van propaganda dus. Philippus de Roy, predikant te Aalten, nam de typering ‘ingebeelde Cato’ over en voegde er nog de uitdrukking ‘verwaande albediller’ aan toe, blijkens het 71e vertoog.
Kritiek komt eveneens van de Nederlandsche Criticus. Volgens dit blad vonden de tegenstanders van De Zeedemeester de auteur partijdig, omdat Statius Muller zich uitsluitend richtte tegen de orthodoxie en voor de remonstranten. Hij zou zich eenzijdig op de ‘moralia’ aandringen en neigen tot ‘indifferentismus’. Ook in deze opmerkingen had Statius Muller zelf de hand, deze keer geholpen door zijn Waalse collega Jacques André Courtonne. Zij wilden de lezers in verwarring brengen bij het onderzoek naar de auteurs van beide tijdschriften.
Andersoortige schijnkritiek op De Zeedemeester der Kerkelyken is te vinden in het vierde spectatoriale tijdschrift van Statius Muller: De Zeeden-Meester der Studenten. Niet de predikanten moesten worden gegispt, zoals De Zeedemeester der Kerkelyken deed, maar de studenten, of liever nog de ouders, die ze een verkeerde opvoeding gaven. Men moest bij de oorzaak beginnen.
Propaganda voor zijn eigen standpunten in de vorm van schijnkritiek, Statius Muller kon er geen genoeg van krijgen. In de Universiteitsbibliotheek van Leiden, achter het tweede deel van de eerste druk van De Zeedemeester der Kerkelyken bevindt zich een Verdediger der kerkelyken van de hand van de heer A,B. De Verdediger bevat een ‘Onderzoek, of men de Eerzucht in Predikanten niet ontschuldigen moet’. Volgens de schrijver maakte opvoeding, onderwijs en eerbetoon van de gemeente veel predikanten tot hoogmoedige mensen. Men moest daarom niet meteen de predikanten beschuldigen, zoals Aletophilus deed, maar de omstandigheden in aanmerking nemen.
Allerlei adviezen voor de vorming en begeleiding van predikanten vullen het blad. De overeenkomst met het 29ste vertoog van De Zeedemeester der Kerkelyken en De Zeeden-Meester der Studenten is frappant. Samen met de gebruikte afkorting A,B. waaronder we vrijwel zeker Aletophilus Bibliaan moeten verstaan (zie het postscriptum bij het 12e vertoog), wijst het auteurschap onmiskenbaar in de richting van Statius Muller zelf.
Uiteraard kwam er ook reactie op het radicale standpunt van De Zeedemeester der Kerkelyken ten aanzien van de Nijkerkse beroeringen. Heel wat vertogen, hetzij direct, hetzij indirect, wijdde hij aan deze beweging. Een zekere Theophilus Frisius reageerde hierop met een pamflet, waarin hij aantoont dat Aletophilus in deze zaak een onjuiste sluitrede hanteerde.
Ook van officiële zijde kwamen er reacties. De Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland wezen De Zeedemeester der Kerkelyken terecht (11 september 1750), omdat het blad met aanstootgevende bewoordingen geadverteerd zou hebben in De Nederduytsche Haagsche Courant. De Haarlemse stadsregering werd opgeroepen dit te onderzoeken en eventueel de nodige maatregelen te nemen.
In De Zeedemeester der Kerkelyken worden weinig auteurs direct geciteerd. Het 5e vertoog plaatst een positieve opmerking over de inaugurele rede van Jean Barbeyrac, bekend strijder voor de verdraagzaamheid; het 10e vertoog geeft een klein citaat van Martin Bucer en het 31e vertoog noemt het kerkhistorische werk van Johann Lorenz von Mosheim. In de voorrede betoogde Aletophilus dat hij zijn werk mede zou baseren op ‘het Puik van Zwitserse en Duitsche Godgeleerden’.
Uit het overige werk van Statius Muller blijkt dat hij hiermee zinspeelt op de Zwitserse theologen Samuel Werenfels, Jean-Fréderic Ostervald en Jean-Alphonse Turrettini, het zogenaamde ‘Helvetische triumviraat’ en op de theologische volgelingen van Christiaan Wolff, in het bijzonder S.J. Baumgarten.
Relatie tot andere periodieken
In zekere zin kan De Zeedemeester der Kerkelyken gezien worden als een opvolger van De Nagstudie van Justus Bikkerstaff, al is de thematiek in De Zeedemeester veel beperkter, evenals het aantal gebruikte genres.
In De Nagtstudie stelden Justus Bikkerstaff en zijn halfbroer Joseph Spectator zich voor als degenen die het blad zouden redigeren. Beide namen komen ook voor in het eerste vertoog, de zogenaamde ‘Opdragt aan het Genootschap der Raisonnabele Biblianen’, in De Zeedemeester der Kerkelyken komen beide namen ook voor. Daar vertelt Philippus Aletophilus, dat hij de vorige president van het gezelschap, Joseph Spectator, opvolgt.
Bovendien stelt hij een nieuw lid aan het genootschap voor, de broer van zijn voorganger, Justus Bikkerstaff. Deze had volgens Philippus Aletophilus lang geaarzeld of hij tot het genootschap zou toetreden. Uit het zesde vertoog van De Nagtstudie blijkt inderdaad de twijfelachtige houding van Justus: ‘Maar ik moet bekennen, dat ik, die niet gaarne van den gemeenen weg afgaa, twyffele, of het wel alles zoo zuiver is, als het zich laat aanzien’.
Voorts kent De Zeedemeester een aantal ‘vertalingen’ van Engelse vertogen (nrs. 11, 26, 43, 48, 58, 94, 95 102, 106, 113 en 114). De herkomst hiervan is duister. Een zekere ‘Anglicanus’ stuurde ze aan Aletophilus toe. Waarschijnlijk was dit laatste fictie en was Statius Muller de auteur c.q. vertaler. Door bezwaarden in zijn Leeuwardense gemeente werd hij er wel van beschuldigd veel Engelse boeken te lezen.
Van een echte vertaling is wel sprake in vertoog 107. Statius Muller vertaalde hier een ingezonden brief uit Der Eidgenoss, die in 1749 in Bazel verscheen.
Exemplaren
¶ STCN 171011244 (1ste druk) en STCN 171029534 (2e druk)
¶ Full text deel 1 (2e druk) en deel 2 (2e druk)
Bronnen
¶ Verdediger der kerkelyken, gebonden achter het tweede deel van het exemplaar in de UBL
¶ Theophilus Frisius, Schriftuurlijk onderzoek over het werk der bekeering zo in Gelderlandt als elders, in onze dagen, waar in aangewezen wort, voornamelyk tegen den zo genoemden zedemeester der kerkelyken, dat deze zake zich niet laat beslissen door de menschelyke rede, Leeuwarden (P. Koumans, 1751)
¶ Redenvoering van Severinus Sincerus, gehouden in de vergadering der raisonnabele bibliaanen […] tegen Philippus Aletophilus […] zedemeester der kerkelyken (Haarlem, J. Bosch).
Literatuur
¶ M.W. van Rooijen-van Kempen, ‘De zeedemeester der kerkelyken: een verlichte lutherse spectator over de ‘fijnen’’, in: E. van der Wall en L. Wessels (red.), Een veelzijdige verstandhouding: Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850 (Nijmegen 2007)
¶ J. van Eijnatten, ‘Droefheid in Nederland: de fysiologie van het fanatisme en de nieuwe openbaarheid’, in: J. Spaans (red), Een golf van beroering (Hilversum 2001)
¶ M.W. van Rooijen-van Kempen, ‘De Zeedemeester der Kerkelyken’: Een spectator uit de Protestantse Verlichting (ongepubliceerde doctoraalscriptie, Leiden 1987)
¶ J.J. Kalma, Twee ‘verlichte’ vreemdelingen te Leeuwarden: J.A. Courtonne (ca. 1711-1773); Ph.L. Statius Muller (1725-1776): bibliografieën van en over hen (Leeuwarden 1984)
¶ W.J. Kooiman, ‘Philippus Ludovicus Statius Muller’, in: Earebondel ta de tachtichste jierdei fan Dr G.A. Wumkes (Boalsert 1950).
M.W. van Rooijen-van Kempen
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.