Kralingiana (1757-1758)

Titelbeschrijving
Kralingiana, of Zedige Aanmerkingen over de Kralinger Twistschriften.

Periodiciteit
De auteur had op voorhand 12 nrs. (‘boeken’) in gedachten, zo blijkt niet alleen uit de titelpagina maar ook uit de advertentie in de Leydse Courant van 23 mei 1757, waarin voor het ‘eerste Boek of Liber Singularis’ werd geadverteerd. Er zijn echter slechts 9 nrs. verschenen, volgens De Bie (1899) vermoedelijk omdat de Rotterdamse stadsregering alles in het werk stelde om een einde te maken aan het schriftelijke gebekvecht waar de Kralingiana aan deelnam.
De frequentie is niet geheel duidelijk. Getuige de advertentie voor nr. 2 en nr. 3 in de Leydse Courant van 17 augustus 1757 resp. de Oprechte Haerlemsche Courant van 5 november 1757 zou er sprake kunnen zijn van een kwartaalblad. Ook de advertentie voor nr. 4, in de Leydse Courant van 27 februari 1758, wijst in die richting. In de loop van 1758 werd deze frequentie echter losgelaten. In juli verschenen de combi van de nrs. 5 en 6, aldus Altena (2007), en in de Oprechte Haerlemsche Courant van 30 december 1758 werd geadverteerd voor de combi van de nrs. 7 t/m 9.

Bibliografische beschrijving
In octavo.
De paginering begint bij iedere aflevering opnieuw: nr. 1 (‘Liber Singularis’) bevat 72 pp., nr. 2 (‘Liber Rarus’) 67 pp., nr. 3 (‘Liber Rarissimus’) 84 pp., nr. 4 (‘Liber Fere Prohibitus’) 70 pp., nrs. 5-6 (‘Libri Paradoxi’) 114 pp., en nrs. 7-9 (‘Liber Rixosus’, ‘Liber Socialis’ resp. ‘Liber Ecstaticus’) 116 pp..

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘Te Rotterdam, By Reinier Arrenberg’.
Prijs per aflevering: 8 stuivers.
Prijs nrs. 7-9: 14 stuivers (Oprechte Haerlemsche Courant 30 december 1758).

Medewerkers
Blijkens de titelpagina is de Kralingiana geschreven door een ‘genoodschap van letterbeminnaars’. Zij stellen zich voor als ‘vyf Personen, die, van der jeugt af, de studiën toegewyt, min of meer smaak van goede letters hebben’ (nr. 1): Jucundus, Modestus, Germanus, Ironicus en Asper (nr. 2). Algemeen wordt ervan uitgegaan dat dit gezelschap een literaire fictie is. 
Breevoort (1918) vermoedt op stilistische gronden dat in ieder geval Justus van Effen een niet onaanzienlijke rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het blad. Hij vergeet echter dat Van Effen reeds in 1735 is overleden. De Bie (1899) meent dat Petrus Hofstede niet de auteur is, maar er wel de hand in heeft gehad. Altena (2007) daarentegen noemt als belangrijkste auteurs de Rotterdamse predikanten Petrus HOFSTEDE (1716-1803) en Hermannus BRUINING (1705-1781). Daarbij lijkt Hofstede de boventoon te voeren.
Er waren meer auteurs bij betrokken. Geïnteresseerde lezers werden namelijk uitgenodigd hun bijdragen toe te sturen (nr. 1, p. 68). De Kralingiana bevatten dan ook ingezonden stukken van derden, die zich schuilhielden achter namen als Irenaeus Philomusus, Ignotus en Eusebius Philologus (nrs. 1, 3, 4, 9). Ook zijn er bijdragen geleverd door andere, niet nader aangeduide genootschappen.

Inhoud
De Kralinger twistgeschriften waarop de Kralingiana blijkens de titelpagina een reactie is, hebben betrekking op de predikantenstrijd tussen de Kralingse predikant Theodorus van der Groe enerzijds en zijn Rotterdamse collega’s Hofstede en Bruining anderzijds. Hun strijd werd met name gestreden in 1755-1756 maar duurde daarna nog enige tijd voort. 
Aanleiding van de kerkelijke twisten in Rotterdam was de aanbeveling door de Heren van de Wet aan de kerkenraad om de in Rotterdam geboren Petrus Nieuwland te benoemen als predikant. Dit werd beschouwd als een ontoelaatbare inmenging van de wereldlijke macht in kerkelijke zaken. In de pennenstrijd over dit betwiste recht van recommandatie stonden behalve een aantal anoniem gebleven verbale vechtersbazen met name Van der Groe en het duo Hofstede-Bruining tegenover elkaar.
De Kralingiana is een satirisch tijdschrift, gepresenteerd als – aldus Altena (2007) – een rommeltje, dat eigen is aan alle ‘ana’-geschriften. Dat rommeltje bestaat uit lofredes, een oosterse vertelling, een betoog over het nut van theologische disputen, aanhangsels, toegiften en antwoorden, het ‘Uittrekzel van het Groot, Algemeen, Hartstogtelyk en Lydelyk Woordenboek der Kralinger-Societeit’, en bijvoorbeeld het meerdelige vertoog ‘Cameleon of de gedaante-verwisselingen van Theodorus van der Groe’. Hyperbolen en paradoxen zijn geliefde stijlfiguren. Regelmatig wordt Van der Groe het graf in geprezen.
Het doel van de auteurs is naar eigen zeggen niet ‘om de verschillen, die al langdoor de Heeren Staten ten voordeele van de vier Protesteerende Leden beslist zyn, levendig te houden; maar om oneenigheden van die natuur in het toekomende voor te komen’ (nr. 2, p. 15). Wie de Kralingiana leest, bespeurt echter niet de beoogde onbaatzuchtigheid maar wraak op Van der Groe. Er wordt niet of nauwelijks getheologiseerd. Wel wordt zijn denken als onzindelijk voorgesteld en zijn schrijven als onbehoorlijk.
Van der Groe had in het verleden Hofstede en Bruining spelfouten, foute citaten en dito verwijzingen verweten. Bovenal vond Van der Groe dat het tweetal zich aan ketterijen schuldig maakte. In de Kralingiana krijgt hij een koekje van eigen deeg. Ook hij had zich bezondigd aan dergelijke overtredingen. Hem werden malle syllogismen, drogredeneringen, beuzelingen, grof taalgebruik en ook talrijke stijl- en spelfouten verweten (zie bijv. de ‘Lyst der Kralinger diminutiva’ in nr. 6). Van der Groe was in de ogen van Hofstede en Bruining een wetenschappelijk onbenul, die zich voornamelijk baseerde op domme naslagwerkjes. Een warhoofd dus, een lomp en plomp boertje, en tegelijkertijd een demagoog.
Vermeldenswaard zijn de volgende reacties op de Kralingiana:

¶ Brief van Kornelis van Oeveren, voorheen mr. wagemaker op het Haagscheveer te Rotterdam, thans helmbardier van het Ed. Mogend: Collegie ter Admiraliteit op de Maze aan de schryvers van de twaalf boeken getituleert Kralingiana daar reeds het derde het licht van ziet. Waar in aangetoond word, de valsheid de leugens en spot van de voorn. schryvers (Rotterdam 1757)
¶ Geessel der hedendaagsche paskwillanten (z.p. [1757]).
¶ De Hofstediaensche spotgeest in ’t verbeter huis. Eerste boek (Rotterdam 1758). Onduidelijk is of het pamflet kan worden toegeschreven aan Van der Groe. De Bie (1899) over dit werkje: ‘Wat stekeligheid betreft, doet het voor de Kralingiana niet onder’ (p. 110-111).

Relatie tot andere periodieken
Deel 2 van de Philanthrope (1756-1762) is opgedragen aan de schrijvers van de Kralingiana. Dat is ook het geval met Datheeniana, of Ophelderingen en aanmerkingen over de vermaarde psalmberijminge van Petrus Dathenus (Amsterdam 1758), geschreven door Juvenalis Glaucomastix beschermer der verdrukte onnoozelheid [= Jan Guépin]. Het satirische werk (geen tijdschrift) is opgedragen aan ‘het vyfledig genootschap van Letterbeminnaars, welke zich door het schrijven der Kralingiana eenen onsterfelijken naam gemaakt hebben’.
Altena (2007) noemt het opmerkelijk dat de Nederlandsche Jaerboeken, die eerder veel over het predikantenconflict hebben gepubliceerd, er het zwijgen toe deden wat de Kralingiana betreft.

Exemplaren
¶ STCN 218001002
¶ Full text  

Literatuur
¶ Peter Altena, ‘Groe! Groe! Groe! Groe! Hoe de Kralingiana (1757-1758) Theodorus van der Groe “het schurft van den huid” haalden’, in: John Exalto en Fred van Lieburg (red.), Neerlands laatste ziener. Leven, werk en invloed van Theodorus van der Groe (1705-1784) (Rotterdam 2007), p. 55-66
¶ Johanna Breevoort, ‘Een satyriek oordeel over predikanten in de 18de eeuw’, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede 55 (1918), nr. 2, p. 289-306 
¶ J.P. de Bie, Het leven en de werken van Petrus Hofstede (Rotterdam 1899), p. 103-110, bijlage C
¶ G. van Rijn, ‘Cornelis van Oeveren. Wagenmaker op het Haagsche Veer’, in: Rotterdams Jaarboekje 3 (1892), p. 231-286, aldaar p. 278-282
¶ A. Ypey, Geschiedenis van de kristlijke kerk In de achttiende eeuw, deel 7 (Utrecht 1806), p. 42.

Rietje van Vliet