Proeven van Oordeelkunde betreklijk de Poëzij (1790-1791)

Titelbeschrijving
Proeven van Oordeelkunde betreklijk de Poëzij.

Periodiciteit
De Proeven zijn in drie afleveringen verschenen. Saakes maakt in zijn Naamlijst van oktober 1790 (p. 55) melding van het eerste stukje; in die van juli 1791 van het tweede stukje (p. 132), en in september 1791 (p. 150) van het derde stukje. Aan dat laatste voegt Saakes toe: ‘zijnde een Bijlage tot no. 154 van de Algemeene Konst- en Letter-Bode’.

Bibliografische beschrijving
In het geraadpleegde exemplaar staat de drie afleveringen niet los van elkaar, maar bijeen, zonder dat ze als losse afleveringen herkenbaar zijn; op de titelpagina staat het jaartal 1790. Het geraadpleegde exemplaar bevat de doorgepagineerde pagina’s 1-96, inclusief een voorkatern (= p. 1-8) waartoe titelpagina en Voorrede behoren.
De universiteitsbibliotheek Amsterdam heeft onder signatuur O 60-4020 een exemplaar van de Proeven, met titelpagina zoals het hier behandelde exemplaar, echter met op ‘poëzij’ volgend: ‘No.2’, en in het impressum het jaar 1791 (een nummer 2 is ook te vinden in de UB Nijmegen). Dit nummer bevat de pagina’s 25-80. Hiermee is tevens duidelijk wat de omvang van de eerste en derde aflevering geweest moet zijn.

Boekhistorische gegevens
Volgens impressum van de gebundelde uitgave zijn de Proevenuitgegeven ‘Te Utrecht, Bij de Wed. J. van Terveen en Zoon. 1790’.
De prijs was volgens Saakes voor de opeenvolgende afleveringen respectievelijk 4, 8 en 5 stuivers.

Medewerkers
Volgens de traditie is de schrijver de onbekende S.P. VAN DER MEULEN. Deze wordt als auteur aangewezen door J. Clarisse in diens ‘Iets over Sebald Fulco Joannes Rau van Rau’, in de Fakkel 11 (1835), waar hij p. 144 zegt:

de Proeven […] (1790 en 1791 in drie nommers), nameloos, door den vroeg overledenen Heer S.P. VAN DER MEULEN uitgegeven, en, meen ik, te weinig bekend geworden […]. Men heeft V.D. MEULEN, mijns inziens, geen regt gedaan in den Algem. Kunst- en Letterbode voor 1791. No. 154.

Inhoud
Blijkens de voorrede wenst de auteur aan de hand van praktische voorbeelden studie te maken van het toepassen van dichtkundige regels, waarbij voorop staat: het behoud en het ontwikkelen van de goede smaak. Hij heeft veel geleerd van de Schot Hugh Blair en diens lessen over welsprekendheid. Hij zal dat alles vooral toelichten met behulp van een analyse van het werk van Bellamy – die geplaatst moet worden op het niveau van Shakespeare, Milton en Pope.

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek 1198 D 21 (met vele handschriftelijke aantekeningen en correcties, vermoedelijk door een tijdgenoot).
Full text

André Hanou